Gouden koepels, lege gebeden en het antwoord van de Koran
Stel je een jong meisje voor dat opgroeit in België, in een sjiitisch gezin. Elk jaar verandert haar leven als Muharram begint. In plaats van huiswerk maken en avondeten, gaat ze bijna elke avond naar de moskee. Alles is zwart: de vlaggen, de gordijnen, de kleren van de mensen. Vrouwen delen kommetjes eten, zoete drankjes en dadels uit. De zaal ruikt naar parfum en naar rijst die in grote potten gekookt is.
Een imam begint te spreken. Zijn stem trilt terwijl hij het verhaal van Karbala vertelt – Hussein op het slagveld, zijn dorst, zijn huilende kinderen, zijn laatste momenten. Langzaam zwelt het verhaal aan tot de hele zaal in beweging komt.
Mannen slaan op hun borst en sommigen slaan hun hoofd met hun hand tot de huid rood kleurt. Het geluid zwelt aan als een golf, een ritme van verdriet dat iedereen raakt.
Vrouwen huilen zo hard dat je de imam bijna niet hoort. Kinderen kijken verward, maar worden meegesleept door de emotie. Voor het meisje is het te veel. Ze zit stil, haar kleine handjes gebald, en probeert te begrijpen wat er gebeurt.
Wanneer de bijeenkomst voorbij is, is ze uitgeput; lichamelijk en emotioneel. In de auto naar huis, door de stille, koude straten van België, branden haar ogen van rook en tranen die ze niet begrijpt. Vermoeid leunt ze tegen het raam en kijkt naar het voorbijflitsende straatlicht tot ze in slaap valt. Voor haar is Muharram geen geloof, maar een cyclus van verdriet die ze niet kan bevatten.
Jaren later verhuist haar familie naar Irak. De rituelen die ze vroeger in kleine zalen zag, zijn hier enorm. Ze loopt door Najaf en Karbala, waar gouden koepels glinsteren in de zon. Overal mensen, hun gezangen doen de lucht trillen:
“Labbayk ya Hussain! Labbayk ya Ali!”
“Hier ben ik, O Hussein / O Ali. Tot uw dienst.”
Mensen kussen de grote deuren van de gebedsplaatsen, klampen zich vast aan de hekken en binden groene doekjes voor zegeningen. Ze hoort mensen fluisteren, hun wensen aan de doden vertellen – voor kinderen, gezondheid of verlichting van problemen. Tranen stromen over talloze gezichten. Het is indrukwekkend, bijna hypnotiserend. Maar één vraag dringt zich op: Waar is Allah in dit alles? Waarom wordt Zijn naam bijna niet genoemd, terwijl de doden zo hartstochtelijk worden aangeroepen?
Het gaat niet om één of twee dagen. In Irak duren de rituelen soms weken. Miljoenen mensen lopen naar Karbala, zingend, rouwend. Straten staan vol processies, vlaggen en keukens die pelgrims voeden. Soms lijkt het bijna op een grote voorstelling: acteurs in kostuum beelden de slag van Karbala uit; groepen spelen het martelaarschap na; mannen dragen symbolische wiegjes en luidruchtige rituelen trekken door de straten. Het hele leven van gemeenschappen draait rond deze evenementen.
Het meisje kijkt toe, onrustig. De rituelen slokken mensen op. Religie lijkt meer op theater dan op geloof.
Uiteindelijk voelt het hele spektakel leeg aan. Wat bedoeld was om harten naar Allah te brengen, is veranderd in een show waar Zijn naam nauwelijks nog voorkomt.

Deze beelden laten zien hoe pelgrims zich verliezen in processies, gebeden en rouwrituelen die al generaties lang worden herhaald. Straten en zalen raken dagenlang gevuld met gezang en tranen, terwijl men de gebeurtenissen van Karbala steeds opnieuw naspeelt. Wat bedoeld is als devotie, lijkt vaak te vervallen tot een blinde navolging van traditie en ceremonie, waardoor de echte verbinding met Allah volledig op de achtergrond verdwijnt.
Waarom deze rituelen bestaan
Voordat we naar de Koran kijken, is het belangrijk te begrijpen waarom miljoenen moslims zich wijden aan deze rituelen en overtuigingen. Ze zijn eeuwenlang doorgegeven via overleveringen en religieuze leerstellingen.
1. Tawassul en het aanroepen van de Imams
In de sjiitische leer zijn de Imams niet alleen gidsen, maar ook bemiddelaars tot wie je je kunt richten. Bidden zoals “Ya Ali madad” (O Ali, help mij) of “Labbayk ya Hussain” (Hier ben ik, O Hussain) wordt als normaal en toegestaan gezien.
Volgens een overlevering:
“De opvolgers van de Profeet ﷺ zijn de poorten naar Allah. Zonder hen zou Allah niet herkend worden. Hij zal deze opvolgers als bewijs presenteren tegen de mensen.”
Al-Kafi, Boek 4, Hoofdstuk 12
2. Pelgrimages en graven
Elk jaar reizen miljoenen pelgrims naar steden als Karbala, Najaf en Mashhad. Ze kussen deuren, houden zich vast aan hekken en fluisteren gebeden bij de graven, in de overtuiging dat de Imams hun gebeden horen en beantwoorden.
Volgens overleveringen:
Wie de Ziyārah van Ḥusain op de Dag van ‘Āshūrā bezoekt, krijgt het Paradijs als beloning.
Wie de Ziyārah van Ḥusain bezoekt op de vijftiende van Sha’bān, krijgt vergeving voor zijn zonden.
Wie op de Dag van ‘Arafah de Ziyārah van Ḥusain bezoekt, ontvangt de beloning van duizend Hadj en duizend ‘Umrah.
Kamil al-Ziyarat, Boek 2, Hoofdstuk 71
3. De Imams als gidsen
De twaalf Imams worden beschouwd als zondeloos en beschermd tegen fouten. Hun woorden zijn gezaghebbend en leiden de gelovigen.
Overleveringen beschrijven dat:
Als de Imam even van de aarde zou verdwijnen, zou de aarde instorten met al haar bewoners.
De kennis van de Imams omvat alles wat er in het verleden en de toekomst gebeurt.
Al-Kafi, Boek 4, Hoofdstuk 47
Bihār al-Anwār
4. Rouwrituelen en passiespelen
Tijdens Muharram en Ashura is verdriet de belangrijkste uiting van geloof. Gemeenschappen huilen, slaan op hun borst en soms op hun hoofd. Passiespelen beelden de slag van Karbala uit.
Overleveringen zeggen:
“Wie poëzie over Husayn (A.S.) voordraagt en huilt, en anderen daardoor laat huilen, krijgt het Paradijs en vergeving van zijn zonden.”
Rijal al‑Shaikh al‑Tusi, p. 189
Voor wie niet naar Karbala kan op de Dag van ‘Āshūrā, adviseert Imam Baqir (A.S.):
“Rouw om Husayn (A.S.), huil voor hem, en moedig je gezin aan hetzelfde te doen. Toon verdriet in huis en bied elkaar steun en medeleven over wat hem is overkomen.”
Kamil al‑Ziyaraat, p. 17
Jaren later, als jonge vrouw, opent ze de Koran voor het eerst echt. Niet om woorden gedachteloos te herhalen, maar op zoek naar echte leiding.
Wat ze leest, raakt haar diep. Elk vers voelt als een bliksemschicht, elke pagina haalt de lagen van haar opvoeding weg. Het is alsof de Koran rechtstreeks tot haar spreekt en de wereld die ze altijd kende, stukje bij beetje afbreekt.
De lange nachten van Muharram vol rouw, de kreten van “Labbayk ya Hussein!” die luider klinken dan Allah’s naam, de gouden gebedsplaatsen vol huilende mensen – alles staat voor haar ogen. En toch, in de Koran, staat niets van dit alles.
Geen gebod om de doden aan te roepen. Geen rituelen van borstkloppen, geen opgevoerde scènes, geen pelgrimstochten naar graven.
Wat ze ziet, is schrijnend duidelijk: generaties hebben rituelen en tradities toegevoegd die de Koran nooit heeft voorgeschreven. Een geloof vol verdriet en tussenpersonen heeft de kern van het geloof in één God overschaduwd. Allah lijkt verborgen achter religieuze figuren en ceremonies.
De Koran in haar handen bevestigt niet wat ze als kind leerde. Het daagt het juist uit.
Het duidelijke antwoord van de Koran

The Quran addresses these practices directly:
1. Calling on the dead
The Quran repeatedly makes clear that the dead cannot hear, respond, or grant requests:
You cannot make the dead hear, nor can you make the deaf hear the call when they turn their backs and flee.
Quran 27:80
And who is more astray than he who calls on others besides God that do not respond to him even until the Day of Resurrection? And they are totally unaware of the calls to them!
Quran 46:5
And they have taken gods besides God to be for them their glory. On the contrary, they will reject their service of them and they will be standing against them.
Quran 19:81-82
And on the Day We gather them all, then We will say to those who were polytheists: “Stop where you are, you and your partners,” then We will separate between them, and their partners will say: “It was not us that you served!” God is enough as a witness between us and you, that we were unaware of you serving us.”
Quran 10:28-29
No matter how righteous they were, the deceased cannot answer prayers. Worship belongs to Allah alone.
2. Intercession belongs to Allah alone
The practice of turning to Imams or saints as intercessors collapses under the Quran’s testimony. Intercession is not in human hands - it belongs solely to Allah:
Say: “To God belongs all intercession.” To Him belongs the sovereignty of the heavens and the earth, then to Him you will be returned.
Quran 39:44
And they serve besides God what does not harm them or benefit them, and they say: “These are our intercessors with God.” Say: “Are you informing God of what He does not know in the heavens or the earth?” Be He glorified and exalted above what they set up.
Quran 10:18
“Shall I take gods besides Him? If the Almighty intends any harm for me, their intercession cannot help me in the least, nor can they save me.”
Quran 36:23
If Allah is the Most Just and the Most Merciful, why would He require a middleman? Why would the Lord who says “Call upon Me; I will respond to you” (40:60) ask His servants to plead through another?
3. Nobody is sinless
The doctrine of sinless leaders is directly challenged by the Quran:
And if God were to call the people to account for their transgression, He would not have left on it a single creature. But He delays them to a determined time; so when their time comes, they do not delay by one hour and they do not advance.
Quran 16:61
Even the Prophet was commanded to seek forgiveness. All humans, including prophets, make mistakes and repent. Examples from the Quran:
Muhammad:
That God may forgive your present sins, and those past, and so that He may complete His blessings upon you, and guide you on a straight path.
Quran 48:2
So know that there is no god besides God, and ask forgiveness of your sins and also for the believing males and the believing females. And God knows your movements and your place of rest.
Quran 47:19
O prophet, why do you make forbidden what God has made permissible for you, seeking to please your wives? God is Forgiver, Merciful.
Quran 66:1
Adam:
They said: “Our Lord, we have wronged ourselves and if You do not forgive us and have mercy on us, then we will be of the losers!
Quran 7:23
Ibrahim:
Our Lord, forgive me and my parents, and the believers on the Day the reckoning is called.
Quran 14:41
“And the One whom I hope will forgive my mistakes on the Day of Judgment.”
Quran 26:82
Musa:
He said: “My Lord, I have wronged my soul, so forgive me.” He then forgave him, for He is the Forgiver, the Merciful.
Quran 28:16
Nuh:
“My Lord, forgive me, and my parents, and whoever enters my home as a believer, and the believing males, and the believing females; and do not increase the wicked except in destruction.”
Quran 71:28
4. Religion is not meant for spectacle or play
Turning devotion into a performance, ritual display, or festival is warned against:
Leave those who take their religion as amusement and play, and whom the worldly life has deluded.
Quran 6:70
The ones who took their religion for distraction and play, and were preoccupied with this worldly life. Today We forget them as they forgot their meeting on this Day, and they did not heed Our revelations
Quran 7:51
Say: “Shall we inform you of the greatest losers?”
“Those whose efforts in the worldly life were wasted while they thought they were doing good.
Quran 18:103-104
The Quran emphasizes sincerity and focus, not endless mourning rituals or theatrical reenactments.
5. All Messengers are equal
No messenger or leader should be placed above another in the eyes of God:
We make no distinction between any of His messengers. And they say: ‘We hear and we obey.
Quran 2:285
Say: “We believe in God and what was sent down to us and what was sent down to Ibrahim and Ishmael and Isaac and Jacub and the Tribes, and what was given to Musa and Isa and the prophets from their Lord. We do not make a distinction between any of them, and to Him we submit.
Quran 3:84
Say: “We believe in God and in what was sent down to us and what was sent down to Ibrahim, and Ishmael, and Isaac, and Jacub, and the Tribes, and what was given to Musa and Isa, and what was given to the prophets from their Lord; we do not make a distinction between any of them and to Him we submit.”
Quran 2:136
Exalting one leader above others goes against the Quranic principle of equality among the prophets and messengers.
6. Allah is near and accessible
Contrary to seeking distant intermediaries, Allah promises His closeness:
And We have created the human being and We know what his soul whispers to him, and We are closer to him than his jugular vein.
Quran 50:16
And He is with you wherever you may be. God is Seer of what you do.
Quran 57:4
You do not need to travel to a shrine or call upon the dead to be heard; Allah is near to every sincere heart.
7. True devotion is direct
The Qur’an consistently calls believers to direct worship and prayer:
And your Lord said: “Call on Me and I will respond to you.
Quran 40:60
And if My servants ask you about Me, I am near answering the calls of those who call to Me. So let them respond to Me and believe in Me that they may be guided.
Quran 2:186
My Lord is Near, Responsive.
Quran 11:61
Faith is not in intermediaries, rituals, or mourning spectacles - it is in sincerity toward Allah alone.
Levende tradities
Menigten stromen door de straten van Karbala en Najaf, processies vullen dagenlang de pleinen, vrouwen huilen en slaan op hun borst, acteurs beelden de slag van Karbala uit. Alles ademt eeuwenoude devotie, maar temidden van dit spektakel rijst één vraag: waar is Allah zelf in dit alles? Hoeveel van wat hier gebeurt, gaat nog echt over Hem, en hoeveel is slechts navolging van rituelen?
Het eindigt bij Haar
Jaren later keert ze terug naar Irak, dit keer met haar eigen kinderen. De gouden koepels glanzen nog steeds. De menigten stromen nog steeds. De kreten van “Labbayk ya Hussain!” weerklinken overal.
Maar dit keer gaat ze niet naar binnen. Ze blijft even staan bij de poorten en zegt tegen haar kinderen:
“We respecteren al die mensen, mannen en vrouwen, die hun leven aan God hebben gewijd. Maar we bidden niet tot hen. We verheffen niemand boven de ander. Onze smeekbeden richten we alleen tot Allah - Hij is dichtbij en Hij hoort ons waar we ook zijn.”
Wanneer Mijn dienaren jou naar Mij vragen: Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van iemand die bidt, wanneer hij Mij aanroept. Zij moeten Mij dus gehoor geven en in Mij geloven. Misschien zullen zij de goede weg opgaan.
Koran 2:186
Haar kinderen luisteren rustig, vrij van de rituelen die zij vroeger moest doorstaan. Terwijl ze wegloopt, stroomt haar hart over van dankbaarheid. Haar tranen zijn alleen voor Allah, en haar weg is helder; haar aanbidding puur en oprecht.