Wie is Jibril?

 

Onder moslims wordt Jibril vrijwel altijd gezien als de leider van de Malaika (مَلَائِكَة) de “engel” die openbaring bracht aan alle profeten, inclusief Mohammed.

 

Kinderen leren dat hij zeshonderd vleugels had, dat hij de profeet het gebed leerde, dat hij tegen demonen streed en dat hij in menselijke gedaante verscheen om met de metgezellen te spreken.

 

Toch valt bij een nauwkeurige lezing van de Koran iets opvallends op:

 

Nergens wordt Jibril in de Koran een “engel” (malak) genoemd.

 

Voordat we de relevante Koranverzen bekijken, is het interessant eerst te zien hoe de hadith-literatuur het huidige populaire beeld van Jibril heeft gevormd.

 

Jibril in de Hadith literatuur- Een figuur van mythe en verbeelding

 

In de loop der tijd hebben de Hadith- en Tafsir-literatuur Jibrils rol flink uitgebreid, met levendige en vaak zeer menselijke details over zijn uiterlijk, gedrag en emoties,  allemaal zaken die volledig ontbreken in de Koran.

 

Hier zijn een paar voorbeelden die het hedendaagse populaire beeld van Jibril hebben gevormd:

Al-Shaibani overleverde van Zirr, die het op zijn beurt van Abdullah overleverde, dat de woorden van Allah:

"Het hart loog niet over wat het zag"

betekenen dat hij Jibril (vrede zij met hem) zag en dat deze zeshonderd vleugels had.

Sahih Muslim 174 b

 

 

Umar ibn al-Khattab (moge Allah tevreden met hen zijn) vertelde:

Op een keer zaten wij in gezelschap van de Boodschapper van Allah (ﷺ), toen er een man verscheen, gekleed in zeer witte kleren en met uitzonderlijk zwart haar. Geen enkel teken van vermoeidheid van een reis was aan hem te zien, en geen van ons kende hem.

Hij ging tegenover de Profeet (ﷺ) zitten, leunde met zijn knieën tegen die van de Profeet (ﷺ) en legde beide handen op zijn dijen. Hij zei:

"O Mohammed (ﷺ)! Vertel mij over de Islam."

De Profeet (ﷺ) antwoordde:

"Islam betekent te getuigen dat niemand het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah, en dat Mohammed (ﷺ) de Boodschapper van Allah is; dat je het gebed verricht, de Zakat betaalt, de Ramadan vast en de Hadj naar het Huis verricht, mits je de middelen hebt om daarheen te reizen."

Hij zei: "Je spreekt de waarheid." We waren verbaasd dat hij de vragen stelde en de antwoorden bevestigde.

Vervolgens vroeg hij: "Vertel mij over Iman (geloof)."

De Profeet (ﷺ) zei:

"Het betekent geloven in Allah, Zijn engelen, Zijn Boeken, Zijn Boodschappers en de Laatste Dag, en geloven in het voorbeschikte lot, zowel het goede als het slechte daarvan."

Hij zei: "Je spreekt de waarheid."

Daarna vroeg hij: "Vertel mij over Ihsan (perfecte godsvrucht)."

De Profeet (ﷺ) zei:

"Het betekent Allah aanbidden alsof je Hem ziet; en hoewel je Hem niet ziet, ziet Hij jou."

Hij vroeg verder: "Vertel mij over het Uur (de Dag des Oordeels)."

De Profeet (ﷺ) antwoordde:

"Daarvan weet ik niet meer dan jullie."

Hij zei: "Vertel mij over enkele tekenen ervan."

De Profeet (ﷺ) zei:

"Ze zijn: dat een slavenvrouw haar eigen meester baart, en dat jullie barvoet, naakt en arm zijnde herders zullen zien die elkaar overtreffen in het bouwen van steeds hogere gebouwen."

Daarna vertrok hij.

De Boodschapper van Allah (ﷺ) zweeg even en zei toen tegen mij:

"O Umar! Weet jij wie de vragensteller was?"

Ik antwoordde: "Allah en Zijn Boodschapper weten dat beter."

De Profeet (ﷺ) zei:

"Het was Jibril (Gabriël); hij kwam naar jullie om jullie jullie religie te leren."

Riyad as-Salihin, Hadith 60

 

 

Ibn 'Abbas overleverde dat de Boodschapper van Allah (ﷺ) zei:

"Toen Allah Fir’aun verdronk, zei hij: ‘Ik geloof dat er geen god is behalve Degene waarin de kinderen Israëls geloven.’

Toen zei Jibril: ‘O Mohammed! Als je mij had kunnen zien toen ik (modder) uit de zee nam en zijn mond vulde uit vrees dat de Barmhartigheid hem zou bereiken.’

Jami` at-Tirmidhi 3107

 

 

 

Deze laatste overlevering is bijzonder onthullend – Jibril wordt hier voorgesteld als iemand die actief verhindert dat Fir’aun berouw toont, door zijn mond met modder te vullen. Dit beeld is volledig afwezig in de Koran.

 

In de Koran zelf (10:90–92) spreekt alleen Allah tot Fir’aun tijdens het oordeel; er is geen sprake van tussenpersonen of fysieke interventies.

 

Bovendien tonen deze hadith Jibril bijna als een alledaagse metgezel: spraakzaam, onderwijzend en zelfs strijdend. Dit staat in scherp contrast met het eerbiedwaardige, mysterieuze beeld van Jibril zoals dat in de Koran naar voren komt.

 

 

 

Wat zegt de Koran eigenlijk over Jibril?

 

Jibril wordt in de Koran slechts drie keer bij naam genoemd: in 2:97, 2:98 en 66:4. Wanneer je deze verzen nauwkeurig leest, laten ze niet alleen zijn rol zien, maar ook, op een intrigerende manier, wat hij niet is.

 

 

Zeg: "Als iemand een vijand van Jibril is - hij heeft het toch met Gods toestemming in jouw hart neergezonden als bevestiging van wat er voordien al was en als leidraad en goed nieuws voor de gelovigen --,

Koran 2:97

 

als iemand een vijand van God, Zijn Malaika, Zijn gezanten, Jibril en Mikaal is? God is ook een vijand van de ongelovigen."

Koran 2:98

 

Als jullie beiden Allah berouw tonen (is dat beter voor jullie), dan neigen jullie harten waarlijk. Maar als jullie elkaar bijstaan tegen hem (de Boodschapper), dan is Allah waarlijk jouw Helper, en Djibrîl en de rechtschapen gelovigen en daarnaast de Malaika zullen helpers zijn.

Koran 66:4

 

 

Let op iets subtiels, maar betekenisvol:

 

In de Koran worden Jibril en Mikal nooit rechtstreeks “Malaika/Engelen” genoemd. In de verzen 2:98 en 66:4 worden ze zelfs duidelijk apart van de Malaika vermeld.

 

Als de Koran Jibril echt als een gewone Engel (Malak) wilde classificeren, waarom wordt deze scheiding dan twee keer benadrukt?

 

 

Jibril en de Heilige Geest - Zijn ze hetzelfde?

 

In 2:97 staat dat Jibril de Koran heeft neergezonden (nazzala) met Gods toestemming:

 

"Zeg: Wie een vijand is van Jibril – weet dat hij hem (de Koran) met Gods toestemming in je hart heeft neergezonden (nazzala/نَزَّلَهُۥ), bevestigend wat er al was, en als leiding en goede boodschap voor de gelovigen."

Koran 2:97

 

Op een andere plaats zegt de Koran:

 

"Zeg: De Heilige Geest [Ruh al-Qudus] heeft hem (de Koran) neergezonden (nazzala/نَزَّلَهُۥ) van jouw Heer met de waarheid, om de gelovigen te versterken, en als leiding en goede boodschap voor degenen die zich onderwerpen."

Koran 16:102

 

Omdat hetzelfde werkwoord nazzala (“neergezonden”) zowel voor Jibril als voor de Heilige Geest wordt gebruikt, suggereert dit sterk dat beide dezelfde overbrenger van de openbaring zijn.

 

In de taal van de Koran betekent dit: Jibril = de Heilige Geest (Ruh al-Qudus) en niet per se een “engel” in de klassieke zin.

 

 

 

 

De Geest (Ruh) versus de Malaika

 

De Koran maakt consequent een onderscheid tussen de “ “de geest/ Ruh” en de “Malaika”:

 

 

op de dag dat de geest[Ruh] en de Malaika in een rij staan. Spreken zullen slechts zij aan wie de Erbarmer het toestaat en die zeggen wat juist is.

Koran 78:38

 

waarlangs de Malaika en de geest[Ruh] tot Hem opstijgen, op een dag die vijftigduizend jaren lang is.

Koran 70:4

 

De Malaika en de geest[Ruh] dalen erin neer met toestemming van hun Heer voor elke beschikking.

Koran 97:4

 

Hij zendt door Zijn beschikking de Malaika met de geest[Ruh] neer tot wie van Zijn dienaren Hij wil: "Waarschuwt dat er geen god is dan Ik, vreest Mij dus."

Koran 16:2

 

 

Elke keer wordt de Geest (Ruh) genoemd als een afzonderlijke categorie, niet als onderdeel van de Malaika. Deze scheiding is zeker geen toeval. De Koran gebruikt zeer precieze taal: waar de Geest bedoeld is, staat Ruh en niet Malak.

Het mysterie van de Geest en de grenzen van menselijk weten

 

Terwijl de menselijke verbeelding talloze verhalen heeft voortgebracht over Jibrils aard, zijn vleugels en zijn taken, waarschuwt de Koran ons juist tegen dergelijke speculaties:

 

En zij vragen jou over de ziel[Ruh], zeg: "De ziel behoort tot de zaken van mijn Heer. En de kennis erover wordt jullie niet gegeven, behalve een weinig."

Koran 17:85

 

De Koran leert ons om te letten op wat gezegd wordt en af te zien van wat niet gezegd wordt.

Het wezen van Jibril blijft een deel van het onbekende, een mysterie van Gods bevel. Onze taak is niet om hem te verklaren, maar om de boodschap die hij bracht te gehoorzamen.